Last Friday we revised the verbs ( doing words ) covered so far; hebben ( to have), zijn (to be), willen (to want), spreken ( to speak), mogen ( to be allowed - may) , wonen ( to live), heten ( to be called) en houden van ( to love)
Some of the words describing moods, feelings etc that we have covered so far:
Blij - happy, glad
Groot - big
Knap - clever
Moe - tired
Aardig - nice, kind
Mooi - beautiful
Snel - fast
We touched on the months of the year which are very similar in Dutch:
Januari
Februari
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Augustus
September
Oktober
November
December
A handy online tool is http://www.freedict.com/onldict/onldict.php for instant dictionary help.
For instant translation you may want to consider a version of Babylon.
We have already done a fair amount of nouns and will do more next Friday, with an emphasis on words that reflect classroom situations.
I'm planning to start with the days of the week and telling the time as well and we'll work a little more on how to ask questions.
Wie is dat?
Hoe heet hij?
Hoe oud is zij?
Waar is dat?
Wat is dit?
Waarom heb jij dat niet?
Hoeveel kost dit?
Welke is het? Welke dag is her vandaag?
Wanneer kom jij?
Spreek jij Engels? Ik spreek Engels, Spaans en Duits maar geen Nederlands.
Wil jij koffie? Nee, dank je. Mag ik thee?
Mag ik een glas water? Ja, graag. Heb je lekker water?
Heb jij een pen? Of een potlood?Of een kleur potlood?
Woont hij in Breda? Wonen zij in Nederland?
Heet jij Jan? Heet zij Lies?
Maandag - Monday
Dinsdag - Tuesday
Woensdag - Wednesday
Donderdag - Thursday
Vrijdag - Friday
Zaterdag - Saturday
Zondag - Sunday
No comments:
Post a Comment